Door de huid heen
‘Waarom is het niet de bedoeling dat de politieke en maatschappelijke opvattingen van een schrijver dwars door de huid van zijn roman steken?’ Met die vraag opent Carel Peeters zijn Literaire Kroniek (Wat is een groter waagstuk: activisme of literatuur?), gepubliceerd op de site van Vrij Nederland en een week later in verkorte versie afgedrukt in het magazine. Aanleiding vormt mijn onlangs verschenen bloemlezing Vuur!, met als ondertitel Bezieling en betrokkenheid in de Nederlandstalige letteren. Uit de afgelopen vijf eeuwen selecteerde ik vijftig schrijvers die niet met hun rug naar de samenleving gingen staan; hemelbestormers die meenden dat hun ideeën, geschriften en acties het verschil konden maken.
Peeters begint zijn stukken graag met vragen, maar bij het formuleren van de antwoorden doet hij dit keer geen moeite om zijn vooroordelen aan de kant te zetten of minder ambitieus geformuleerd: te onderzoeken. Zijn antwoord op de eerste vraag luidt: ‘Omdat die opvattingen in hun eenduidigheid de list van de literatuur ontberen.’ Geëngageerde opvattingen zijn eenduidig. En ze ontberen de list van de literatuur. ‘Ze stoten de lezer eerder af dan dat ze hem ertoe verleiden er ook zo over te denken.’ Peeters weet blijkbaar hoe ‘de lezer’ literatuur tot zich neemt, en de schrijver heeft daar rekening mee te houden.
‘Uit die eenduidigheid bij schrijvers als Jef Last, J.J. Cremer. Karel Glastra van Loon, Auke Hulst of Herman Maas blijkt [volgens Dautzenberg] “bezieling en betrokkenheid”.’ En dat kan volgens Peeters dus helemaal niet. Nog los van het feit of de door mij gekozen fragmenten van de zojuist genoemde schrijvers zijn etiket verdienen, stelt Peeters dat eenduidigheid niet bezield en betrokken kan zijn. De idealist J.J. Cremer zorgde er met zijn bevlogen novelle Fabriekskinderen (het werk dat ik van Cremer selecteerde) voor dat er een wettelijk verbod kwam op kinderarbeid – het befaamde Kinderwetje van Van Houten, een belangrijke bouwsteen van onze sociale wetgeving. Stoot de lezer af, zegt Peeters. Geen bezieling en betrokkenheid, zegt Peeters.
Hoe het dan wel moet? Kijk naar George Orwell, Primo Levi of Jonathan Franzen, zegt Peeters, ‘hun politieke of maatschappelijke opvattingen [steken] niet door de huid van hun romans heen.’ Pardon? 1984, Animal Farm, Se questo e un uomo, Purity… De boodschap is verre van impliciet. Hoe zou Peeters Max Havelaar eigenlijk beoordelen, vraag ik me af, de boodschap van Multatuli is nu niet bepaald onzichtbaar – en mede daardoor wordt het boek als een belangrijk werk gezien. Voor mijn bloemlezing koos ik overigens uit Max Havelaar de befaamde Toespraak tot de Hoofden van Lebak.
Peeters stelt ook dat ik in mijn inleidend essay beweer dat schrijvers en recensenten niet opgewassen zijn tegen de boze buitenwereld en zich daarom afkeren van de samenleving. Dat schrijf ik helemaal niet. In het essay probeer ik te onderzoeken waarom er in Nederland zo fel gereageerd wordt op engagement van schrijvers. ‘Vanwaar toch die felheid tegen engagement?’ schrijf ik. ‘Ik begin te denken dat de meeste schrijvers en recensenten niet opgewassen zijn tegen…’ Een zoektocht dus, die geen eenduidige antwoorden oplevert. En dat hoeft natuurlijk ook niet.
Ook stelt Peeters dat ik uitga van de ‘kinderachtige veronderstelling dat schrijvers bang zijn om het publiek te mishagen.’ Opnieuw onzin. Ik schrijf over de relatie schrijver-publiek het volgende: ‘Bij engagement leidt dat wellicht niet tot de gebruikelijke herkenning of verheffing, maar tot een pijnlijke zelfontmaskering. En dat verkleint de commerciële kansen.’ Wellicht. Ik onderzoek en trek geen harde conclusies.
Peeters stelt vervolgens dat het mij is ontgaan dat schrijvers zich tegenwoordig in heel andere omstandigheden bevinden dan in het verleden. Het medialandschap is veranderd – er zijn nu documentaires, dag- en weekbladen, actualiteitsprogramma’s – waardoor het voor schrijvers minder voor de hand liggend is om zich rechtstreeks met ‘zulke onderwerpen’ bezig te houden. ‘Het is lastig om tegenover deze overmacht de verbeelding nog iets bijzonders te laten verrichten.’ Hij lijkt het te menen. Ook geeft hij een voorbeeld van hoe het nog wél kan. Emile Zola engageerde zich volgens hem als burger door zijn J’accuse in de krant te zetten en als schrijver de roman Le ventre de Paris te publiceren, waarin hij ‘het allesverterende monster van de grootsteedse commercie’ een spiegel voorhield. Zola leefde meer dan een eeuw geleden; wat hebben hedendaagse schrijvers daaraan, die leven volgens Peeters immers in een totaal ander medialandschap? En hoe zat het ook alweer met politieke en maatschappelijke opvattingen van een schrijver die niet dwars door de huid van zijn roman mogen steken?
Peeters is zo vol van zíjn opvattingen dat hij moeite heeft om Vuur! zorgvuldig te lezen. Hij schrijft naar aanleiding van mijn lemma over Carry van Bruggen dat het niet waar is dat haar ‘gedurfde geluid’ tijdens haar leven ‘geen weerklank’ vond. Van Bruggen was tijdens haar leven immers een gerenommeerd schrijfster en essayiste. De causaliteit ontgaat me wederom. Van Bruggen was inderdaad bekend, maar haar waarschuwingen tegen de gevaren van het oprukkend antisemitisme, het verkleinend nationalisme en het superieur geachte collectivisme vonden begin vorige eeuw geen of nauwelijks weerklank. We weten allemaal hoe het klimaat zich in de decennia die volgden ontwikkelde.
Ook mijn lemma over E. du Perron heeft Peeters niet goed gelezen. Ik schreef dat A. Roland Holst er tussen de regels door flink van langs kreeg. Tussen de regels door. Du Perron droeg zijn boek De smalle mens op aan zijn vriend Roland Holst, door middel van een openbare brief. Hij schrijft dat hij hem diens passiviteit weliswaar niet verwijt, maar hij bekritiseert die houding wél. En de boodschap kwam binnen, want Roland Holst schreef in het in memoriam-gedicht voor de kort na elkaar overleden Du Perron en zijn trouwe compagnon Menno ter Braak: ‘hun zin was niet mijn zin.’ Opvattingen hoeven een vriendschap niet in de weg te staan.
Tot slot. ‘Bij activistisch geëngageerde schrijvers staat volgens Dautzenberg altijd iets op het spel wanneer ze zich voor een politieke partij inzetten, solidair zijn met een minderheidsgroep of een misstand aankaarten. […] Dat zou betekenen dat voor schrijvers die zich minder direct engageren niets op het spel zou staan: alsof het schrijven van literatuur geen mentaal en artistiek waagstuk is.’ Ik schrijf in mijn essay: ‘In het werk van geëngageerde schrijvers staat vrijwel altijd iets op het spel, en dat “iets” moet worden ingepast in de literatuur én in de werkelijkheid – met alle artistieke en wereldse risico’s van dien.’ Zoek de verschillen. Het in stand houden van de dichotomie activisme-literatuur lijkt voor Peeters een halszaak.
Met Vuur! Heb ik een zo breed mogelijk spectrum van engagement proberen te schetsen. Pamflettisme en drammerigheid naast liefdevol humanisme en subtiel literair spel. Linkse én rechtse clichés. Ik koos niet alleen romanfragmenten, maar ook verhalen, essays, brieven en columns. Het is jammer dat Carel Peeters die reikwijdte niet kan bevatten. Vooringenomenheid wil nog wel eens door de huid van een bespreking heen steken.