A.H.J. Dautzenberg hield op 22 mei een lezing in het (beveiligde) Humanity House in Den Haag:
Voor volk en vaderland
Om te beginnen wil ik mij verontschuldigen voor het feit dat ik mijn tekst in het Nederlands voordraag. Dat is geen nationalistisch statement, verre van, maar mijn steenkolenengels wil ik u en mezelf niet aandoen. Maar gelukkig is er een vertaling beschikbaar.
Ik begin mijn lezing bij de Boekenweek die eerder dit jaar werd gevierd. En dan meer in het bijzonder bij het ludieke thema dat de feestvreugde (en de omzet) moest verhogen: waanzin. Dat thema – en vooral de invulling daarvan – schildert het prototype van de ideale Nederlandse schrijver: hij is een clown, een charlatan, een gek, een Jan Klaassen die we absoluut niet serieus moeten nemen. En laat hem vooral niet uit zijn rol stappen. Iets wat de nodige schrijvers dan ook niet doen, bang als ze zijn om te mishagen.
Aan buitenlandse schrijvers stellen we overigens andere eisen: die moeten juist wél geëngageerd zijn, koene ridders van het vrije woord die het onrecht te paard en te zwaard verdedigen. Vurige schrijvers in een onveilig land, maar dan wel op een veilige afstand, dat soort romantiek. Maar daarover later meer.
De CPNB bedacht niet alleen het thema, maar presenteerde ook enkele auteurs die dit thema verbeelden. En zo kwam Jan Arends na enkele decennia weer in de etalages van de boekwinkels te liggen. Niet als een bevlogen schrijver, maar als een malle eppie. De boekhandel nam het stigma uit publicitaire overwegingen gretig over en de media gaven de meest bevlogen cartoonisten opdracht om Arends manische blik uit te vergroten – en dat deden de cartoonisten maar al te graag, vloeibaar als ze zijn.
In Jan Arends verhaal De kranteneter wordt een man uitgenodigd voor een etentje bij een bevriend gezin. Eenmaal aan tafel krijgt hij een oude krant – ‘Hier! Eet jij die maar op!’ Terwijl het gezin zich tegoed doet aan de maaltijd, begint de man de krant op te eten, want hij wil niet ondankbaar overkomen. Hij doet graag wat anderen van hem willen. Hij eet de krant op om zijn vrienden een plezier te doen.
Ik lees in dit verhaal een metafoor voor het leven van Jan Arends. De mensen zagen hem als een gek, dus ging hij zich als een gek gedragen. U vraagt, wij draaien. De krant staat symbool voor de eensgezinde buitenwereld, voor de meningen van de ‘normale’ mens. De man eet de hem aangeboden krant op in de hoop erbij te kunnen horen. Hij probeert zich met de vijandige buitenwereld te verenigen door alle meningen letterlijk tot zich te nemen. En om de tragiek nog groter te maken: het was de zaterdagkrant.
Het laatste stuk eet hij op in de tuin, want hij voelt zich niet goed, hij heeft buitenlucht nodig. Op het groene grasveld eet hij door, uit plichtsbesef. Wanneer hij klaar is loopt hij terug naar het huis, maar de gordijnen zijn dicht en hij hoort geen stemmen. Hij belt aan, maar niemand doet open. Hij schaamt zich dat hij het blijkbaar weer verkeerd heeft gedaan en loopt het tuinpad af, de eenzaamheid in…
Jan Arends schreef gedichten, verhalen, novellen en toneel. Bovendien vertaalde hij werk van Simenon. En toch was Jan Arends gek, was de heersende opvatting. Arends had daar last van en begon zich meer en meer aan te stellen. En dus kwam hij zo nu en dan in een psychiatrische instelling terecht. Zoals de hoofdpersoon in De Kranteneter deed hij wat anderen van hem wilden. En die contingentie had de nodige consequenties. Arends pleegde uiteindelijk zelfmoord.
De waanzin manifesteert zich niet in het individu, niet in de schrijver. Het is juist de mee loeiende massa, het is de collectiviteit die de waanzin definieert, accelereert en vervolgens uit een soort van decadente angst weer probeert uit te roeien.
In het handboek van de psychiatrie, DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) is non-conformisme en vrijdenken opgenomen als geestesziekte – en ik verzin dit niet, helaas. De ziekte heeft zelfs een naam gekregen: ODD, Oppositioneel Opstandige Gedragsstoornis. Symptomen zijn: gezag in twijfel trekken, negativiteit, opstandigheid en bekvechten.
Het aantal psychische aandoeningen is in de afgelopen vijftig jaar verdrievoudigd. Het leven moet geobjectiveerd worden – er zijn behandelingen beschikbaar.
En het griezelige is dat deze constructies vervolgens massaal worden opgevolgd. Ook in ons land hanteren beleidsmakers, verzekeraars en, jawel, psychiaters de nieuwe normen. En dus is non-conformisme en vrijdenken een onwenselijke aandoening. En dus worden non-conformismisten en vrijdenkers meer en meer buiten de samenleving geplaatst. Ze worden als controversieel bestempeld en kunnen vervolgens bedreigd en ontslagen worden zonder dat dit tot al te grote beroering leidt. Zoals ik al zei: het is de collectiviteit die de waanzin vertegenwoordigt.
Terug naar het handboek voor de psychiatrie en naar de psychiaters die hun oren laten hangen naar deze populistische richtlijnen. Befehl ist Befehl. Nee, die woorden zijn in dit verband niet te groot. De psychiatrie laat zich gebruiken, nee mísbruiken om mensen buiten spel te zetten. Mensen die niet voldoen aan de heersende sociale conventies moeten weg, want dat vindt de meerderheid wel zo prettig. En de meerderheid beslist.
In het verre verleden werden ‘gekken’ nog gezien als mensen die een bepaald soort wijsheid bezitten. Als mensen die ons een andere waarheid kunnen laten zien. Als dissidenten die het leven kunnen verrijken. Dus niet als psychiatrische patiënten die zo ver mogelijk uit de buurt moeten blijven van ‘gewone’ mensen.
En er is altijd wel een psychiater te vinden die zijn paraaf zet onder de geestdodende documenten – en dat adjectief mag u letterlijk nemen, de geest moet gedood worden, de opstandige geest. De wetenschap laat zich wel vaker voor het karretje spannen van sociale wensen. Negers werden uitvoerig door antropologen bestudeerd en uitermate geschikt bevonden voor slavernij. De Judenfrage is door de nodige wetenschappers van een kennistheoretische en vooral ook logistieke basis voorzien en vervolgens succesvol in uitvoering genomen. De gevolgen zijn bekend. In de jaren vijftig zaten de homoseksuelen in de weg, en hop, een paar wetenschappelijke onderzoeken ter morele rechtvaardiging en castreren maar – de schrijver Jan Hanlo was een van de ongelukkigen. Wat er in deze tijd met pedofielen gebeurt, kunt u allemaal volgen – en ja, de meesten van de hier aanwezigen zijn het daar volop mee eens. Zoals ik al eerder zei: de waanzin schuilt in de collectiviteit.
Een van de eerste Nederlandse schrijvers die dit niet alleen signaleerde, maar ook bekritiseerde, is de in 1881 geboren Carry van Bruggen. Al in het begin van de twintigste eeuw verhief ze haar stem tegen het opkomende nationalisme en antisemitisme. Ze wees impliciet op het gevaar dat in het collectivisme schuilt – dat deed ze in haar romans en in haar filosofisch werk.
Rond het fin de siècle zette de secularisatie van de samenleving in verhoogd tempo door. Mensen gingen massaal op zoek naar een nieuwe vorm van zingeving, de metafysische leegte moet nu eenmaal gevuld. Een voedingsbodem dus voor nieuwe ideologieën. Van Bruggen zag dat het door enkelen gepropageerde nationalisme, patriottisme en antisemitisme wel eens massaal op bijval zou kunnen rekenen. Ze waarschuwde voor de ge- en verboden die kritiekloos nagevolgd zouden kunnen worden.
In 1916 publiceerde ze een essay waarin ze erop wijst dat vaderslandsliefde ware mensenliefde belemmert. Patriottisme is niets anders dan gesublimeerde eigenliefde, het staat naastenliefde in de weg. Gemeenschapsidealen dienen nergens anders toe dan tot het in stand houden van de collectiviteit, van de superiéure collectiviteit. En ze draaien altijd uit op onderdrukking van minderheden. Altijd, sla de geschiedenisboeken er maar op na.
Volgens Van Bruggen was Het Goede dan ook anti-maatschappelijk, oppositioneel ten opzichte van de massa, dit alles om ook het individu ademruimte te verschaffen.
De collectiviteit kiest daarentegen altijd voor het behoud van de grootste gemene deler. Alles wat anders is, wat afwijkt, moet worden uitgeschakeld – en als dat gebeurt onder het mom van nationaal belang hoeft er geen verantwoording te worden afgelegd. ‘Voor volk en vaderland’, die woorden duiken altijd op als een dubieuze daad vergoelijkt moet worden. Voor volk en vaderland…
Van Bruggen verzette zich een eeuw geleden zoals gezegd als een van de eersten hevig tegen het oprukkende nationalisme. Ze was helaas een roepende in de woestijn, ook de intellectuelen bleven tot haar ontzetting zwijgen. Het antisemitisme nam ondertussen schrikbarende vormen aan, en Van Bruggen leed daar zwaar onder, als intellectueel en als Jood. In 1932 stierf ze aan een overdosis slaapmiddelen.
Pas na de Tweede Wereldoorlog werd haar werk op waarde geschat. Achteraf, het kwaad was al geschied. En ironisch genoeg werd haar werk ge- nee mísbruikt om te laten zien dat de Nederlanders destijds niet allemáál kritiekloos achter de populistische ideeën aanliepen. Om te laten zien dat de Nederlanders niet allemáál makke schapen waren. En zoals dat vaak gaat bij geschiedschrijving: het verleden wordt gebruikt als zelffelicitatie, als collectieve zelfophemeling. Zo vieren we elk jaar op 4 en 5 mei de vrijheid, om te laten zien dat we nu wél deugen, en daar maken we volop muziek bij, in alle opzichten.
Laat ik u ter ontnuchtering wijzen op de laatste verkiezingspoll: De PVV staat bovenaan. De über-nationalistische partij die buitenlanders in de knie wil schieten, die een Anti-Polen-meldpunt initieerde, die een kopvoddentaks wil invoeren, de partij die het volk ‘meer, meer, meer’ laat scanderen om ‘minder, minder, minder’ emigranten toe te laten. En de VVD, die andere grote partij, doet lekker mee, om het electoraat op maat te kunnen bedienen: u vraagt, wij draaien. En de premier lacht de bezwaren weg, met de duim optimistisch in de lucht. ‘Dat is nu democratie, mensen.’
Ik herhaal het nogmaals en waarschijnlijk voor de kat zijn kut: de waanzin schuilt in de collectiviteit.
Net als een eeuw geleden waait er een rabiaat rechtse wind door ons land – door heel Europa – en die zal voorlopig niet gaan liggen. Sterker nog, die wind zal de komende jaren in kracht toenemen. De toverformule – nee, de schaamlap – die wordt gebruikt om die koers te legitimeren is immers onloochenbaar: veiligheid. Alles voor onze veiligheid. Het is in ons land nog nooit zo veilig geweest als nu, maar toch voelen we ons onveiliger dan ooit. Misschien is het een decadente uiting van verveling? Of zijn we verdwaald in ons economisch denken: alleen schaarse goederen hebben waarde – misschien heeft te veel vrijheid een negatief effect op de marktprijs ervan? Of is het een indicatie dat we zoveel vrijheid helemaal niet aankunnen, dat we letterlijk begrensd willen worden?
Wie het weet mag het zeggen. Een van de groteske gevolgen van onze veiligheidsfetisj is in elk geval dat we er alles aan doen om vluchtelingen uit ons land te weren. Taal is daarbij een effectief instrument – woorden worden door de overheid rücksichtslos misbruikt om beleid te rechtvaardigen. Zo worden vluchtelingen vergeleken met beroepscrimineel Willem Holleeder, door de leider van een regeringspartij nog wel, waardoor het makkelijker wordt om dat zwarte schorem uit te zetten. Of de vluchtelingen worden ineens bestempeld als slachtoffers, niet van onderdrukking of van oorlog, stel je voor zeg, nee, ze zijn het slachtoffer van heuse mensensmokkelaars. De oplossing ligt daardoor voor de hand: de mensensmokkelaars moeten aangepakt worden, opdat die arme Syriërs en Afrikanen niet meer tegen hun wil naar Europa worden getransporteerd.
Het zijn overduidelijk de woorden van meedogenloze politici, van bange opportunisten die het koloniale verleden van Nederland nog altijd niet onder ogen durven zien, of beter gezegd: die het koloniale verleden niet kunnen gebruiken in hun tijdlijn. Het zijn de woorden van keurig gekapte carrièremakers die empathie een linkse hobby vinden.
En dus sluit Nederland zijn grenzen en roept het andere Europese landen op om hetzelfde te doen. Veiligheid. Alles voor de veiligheid.
Maar omdat zich in de harten van veel Nederlanders toch ergens een greintje gevoel verborgen houdt en omdat veel Nederlanders in de spiegel graag een zelfverzekerde kanjer zien staan, exporteren we ter compensatie volop goede bedoelingen en meningen naar het getroebleerde buitenland – veelal vergezeld van een opgeheven wijsvingertje om de goede bedoelingen en meningen kracht bij te zetten. De boodschap is duidelijk: wij deugen wèl.
Om het nog scherper te stellen: onze economie draait voor een belangrijk deel op de export van wapens. Maar worden die wapens door de inkopende landen daadwerkelijk gebruikt, om wat voor reden dan ook, hoe durven ze, dan klimmen we in de hoogste populier en roepen verontwaardigd boe en bah.
En ondertussen discussiëren we voor de vorm vurig over de vrijheid van meningsuiting, al dan niet in het gezelschap van een buitenlandse cartoonist of schrijver.