Afsluitend essay stadsdichterschap

‘HET WOORD IS DOOD’

Het zijn de eerste woorden van het motto dat ik in 2019 aan mijn stadsdichterschap koppelde. Ze zijn afkomstig uit het manifest dat Antony Kok, Theo van Doesburg en Piet Mondriaan in 1920 publiceerden in hun tijdschrift De Stijl. Zij hadden genoeg van het vigerende moralisme, het normatieve realisme en ze wilden zich bevrijden van de convergerende conventies. De kunst – lees: de maatschappij – had een nieuw elan nodig.

De laatste woorden van mijn aan De Stijl-mannen ontleende motto hebben een dwars doch constructief karakter, en ook dat was programmatisch voor mijn stadsdichterschap:

‘wij willen met alle middelen die ons ten dienste staan

syntaxis

prosodie

typografie

arithmetica

orthografie

het woord een nieuwe betekenis en een nieuwe uitdrukkingskracht geven’

In 2020, in het hart van mijn periode als stadsdichter (2019-2021), was het dus honderd jaar geleden dat het manifest verscheen. Een mooie gelegenheid om die cesuur in de kunst te vieren én om de idealen van de mannen (want dat waren het: idealen) te transponeren naar het heden – en naar deze stad. Klankdichter Antony Kok (1882-1969) woonde indertijd in Tilburg. Of Tilburg in die periode ook al een anti-intellectueel kunst- en cultuurbeleid voerde, kan ik niet goed beoordelen, maar Koks drijfveren zullen vast en zeker mede gekleurd zijn door zijn woonplaats.

De mannen van De Stijl stonden indertijd in nauw contact met contemporaine filosofen en andere denkers. Reflectie was even belangrijk, zo niet belangrijker dan maken. De kunstwerken zijn immers het zichtbare resultaat van alles wat aan het maken voorafgaat, en dat is nogal wat. Kunst dus die zwanger is van betekenis en die op haar beurt weer oproept tot reflectie, tot nadenken. En dat is meer dan gelukt; De Stijl groeide uit tot een beweging die nog altijd resoneert en inspireert, wereldwijd.

Een van de filosofen door wie Kok & co zich lieten inspireren was Mathieu Schoenmaekers (1875-1944), een gewezen priester. Schoenmaekers ergerde zich aan de tijdgeest, aan de enge moraal die leidde tot uitsluiting en deprivatie, en die ook door de kerk werd gepropageerd. Hij was een originele denker die een ‘positieve mystiek’ ontwikkelde, een methode om de werkelijkheid te duiden en ordenen als een universele verhouding van tegendelen. Hierbij maakte hij gebruik van de wiskunde, van symbolen die zijn denken konden illustreren.

Een belangrijke kern van Schoenmaekers theorie vormt het door hem gemaakte onderscheid tussen tegenstelling en tegendeel. Onwelgevallige meningen worden meestal opgevat als een tegenstelling, krijgen daarmee een negatieve betekenis en kunnen op weerstand en tegenwerking rekenen. Het is volgens Schoenmaekers veel verstandiger om ze te aanschouwen en te begrijpen als een tegendeel, en ze daarmee een positieve, constructieve connotatie toe te kennen. Met zijn theorie probeerde hij niet alleen de relatie tussen God en de wereld te verklaren, maar ook die tussen mensen en ideeën. Tegendelen hebben elkaar nodig, tegenstellingen stoten elkaar af. In zekere zin is er sprake van een dialectisch proces: van these en antithese naar synthese.

Schoenmaekers, en ook vele filosofen voor en na hem, gebruikte de Tau-figuur om zijn theorie te illustreren. De horizontale lijn van het kruisbeeld vormt bij hem de lijn van de geschiedenis, van oorzaak en gevolg – deduceerbaar rationalisme. De verticale lijn vertegenwoordigt de evolutie, het raadsel, de mystiek – de weg omhoog, in alle opzichten. Materie en geest als de hoofdassen van ons bestaan.

De Tau is geen statisch symbool: de lijnen schuiven over elkaar heen. En dat leidt tot grensaanschouwing, grensopenbaring en grenserkenning. De assen symboliseren de tegendelen die elkaar nodig hebben. De T-figuur wordt in de statistiek niet voor niets gebruikt als symbool voor correlatie. Ook in de kunst wemelt het van de toepassingen – van Leonardo da Vinci tot Bruce Nauman. En nog verder terug in de tijd, tweeduizend jaar maar liefst, sierde het Tau-kruis, de in blauw uitgevoerde hoofdletter T, het habijt van de religieuze ridderorde van Sint-Antonius van Egypte, de vader van het kloosterleven. Zijn orde verzorgde pest- en lepralijders.

Met deze ‘ingrediënten’ ging ik in 2019 aan de slag. Mijn stadsdichterschap, de Tao van de T, vormt daarmee een hommage, een eclectisch experiment, een zoektocht én een aansporing. Helaas moest ik mijn stadsdichterschap voortijdig afbreken vanwege moreel onrecht; de laatste drie gedichten zijn niet verschenen, de cyclus blijft unvollendet. Bijna niemand leek dit overigens te betreuren, vooral vanwege de inhoud van de gedichten – en ook dat heeft betekenis.

Tot slot. Kunstenaars worden in Tilburg in toenemende mate gedegradeerd tot louter makers, tot uitvoerders – en ze ondergaan deze ontering opvallend lijdzaam. Ze worden niet beschouwd als denkers die reflecteren op het bestaan, die levenstijd wijden aan maatschappelijke vraagstukken (met alle risico’s van dien) en die voorstellingen kunnen overstijgen. Om in aanmerking te komen voor (broodnodige) ondersteuning moeten ze het gemeentelijk beleid en de bijbehorende infrastructuur bevestigen, legitimeren, vieren. Vreemd, want dat beleid en die infrastructuur zíjn er al, die kunnen beter worden bevráágd – vanuit een autonome, onafhankelijke positie. Verneinen levert meer inzichten op dan bejahen. Ook in mijn ogen zijn tegendelen geen tegenstellingen.

© A.H.J. Dautzenberg, 4 oktober 2021