Knack / De Reactor:
Veel van Dautzenbergs fictiewerk is autobiografisch, maar in Ik bestaat uit twee letters gaat hij nog een stap verder. Faits divers, bekentenissen, impulsieve notities of zelfanalyses geven een behoorlijk compleet beeld van de schrijver én de persoon Anton Dautzenberg. […] Het resultaat is een onverbiddelijk, openhartig en veelzijdig egodocument dat een nietsontziend zelfonderzoek koppelt aan een diepgaande zoektocht naar loutering en een voor altijd verloren gewaande jeugd. Met de scherpzinnigheid, het engagement en de klare taal die zijn eerder proza kenmerken neemt Dautzenberg in Ik bestaat uit twee letters de maat van het dagboekgenre. […] De chroniqueur Dautzenberg grossiert in een veelheid aan vormen. Ik bestaat uit twee letters is meer dan alleen een dagboek: het is een bont amalgaam van verschillende genres en tekstsoorten, gegoten in een mal van een journaal. Naast dagelijkse, korte dagboeknotities zijn zkv’s het best vertegenwoordigd in aantal, ‘zeer korte verhalen’ die nog maar eens bewijzen hoe sterk Dautzenberg op de korte baan is. Brieven schrijven kan Dautzenberg ook als de beste. De vele brieven aan schrijfbroeder Gerbrand Bakker bijvoorbeeld zijn spits, gedreven, grappig en drammerig. […] Ik bestaat uit twee letters wemelt van de dagboeken, brieven en memoires. In die zin kon het niet anders dan gepubliceerd worden in de reeks Privé-domein, ‘het pantheon van de bekentenisliteratuur’. […] ‘Privé-domein’ nummer 298 is op veel vlakken een buitenbeetje in een vrij traditionele reeks egodocumenten. Het opzet blijft klassiek, maar dankzij een dynamische uitwerking slaagt Dautzenberg er moeiteloos in een uitgesleten genre volledig naar zijn hand te zetten. Ik bestaat uit twee letters is een intense leeservaring, die op het einde van de rit loutering, schoonheid en troost oplevert. Het is een spitant journaal geworden, royaal en vurig, verrassend eb weerbarstig, net als zijn auteur.
De Volkskrant:
Dautzenberg schrijft anders omdat hij weet dat het gelezen zal worden. Sterker nog, hij belééft de dingen anders omdat hij er later verslag van zal doen. ‘Door de dagboekblik worden mijn voetstappen uitvergroot, voortdurend volgt een spotlicht mijn handelingen.’ In dit dagboek ontbreekt het dus aan de pikante charme van het lezen van iets dat oorspronkelijk niet voor jouw ogen bedoeld is; eroverheen ligt de vervormende lens van de publieke blik. Wat overblijft zijn de notities van een man die erom bekendstaat niet bang te zijn het achterste van zijn tong te laten zien, maar ook de reputatie heeft te fabuleren. Maakt het uit wat waar is en wat niet? Nee, we lezen wat Dautzenberg ons wil vertellen, en of dat waardevol is zit hem niet in het waarheidsgehalte, maar in de manier waarop hij de regie voert over zijn dagboek. […] We vinden die levendigheid gelukkig in de vele jeugdherinneringen, vaak opgetekend in korte verhalen, vol treffende details. […] Prachtig zijn ook de verhalen Graven 1 t/m 4. In het eerste verhaal weet de kleine Anton een rode schep te bemachtigen. Hub, die er geen heeft, staat beteuterd te kijken hoe zijn broertje ermee graaft. Daarop geeft Anton zijn schep aan Hub. Het tweede verhaal is precies hetzelfde, alleen zijn de rollen omgedraaid. Het derde eindigt anders: Hub heeft de schep maar deelt die niet met Anton. ‘Hub lacht me uit en steekt zijn schep diep in het zand.’ In het vierde verhaal zijn de rollen weer omgedraaid. Zeer korte verhalen die in hun eenvoud de complexiteit van de tweelingrelatie laten zien: het staat niet vast wie goed is en wie slecht, want de aan tweelingen zo inherente spiegeling draait alles even vlug weer om. […] Hoe Dautzenberg met eindeloos geduld de rol van verzoener blijft uitvoeren is ontroerend. Hij neemt zijn taak met een bijna kinderlijke plechtigheid serieus. ‘Ik hoop dat ik straks voldoende energie heb om mijn familie te helpen.’ Geen dautzenbergiaanse snedigheid bij familieaangelegenheden.