Juryrapport:
De Parool columnist Theodor Holman schreef onlangs een stuk over 2015 als het jaar van het gemakzuchtig moralisme. Je kunt je afvragen of gemakzuchtig moralisme nu per sé bij 2015 hoort. Wellicht is het iets van alle tijden; wellicht is moralisme van huis uit al gemakzuchtig. Maar feit is dat het makkelijker dan ooit is om je moraal te ventileren. Dat leidt dus tot: gemakzuchtig moralisme. In dat opzicht had Holman een punt.
Gemakzuchtig moralisme is het onmiddellijke vellen van een oordeel over iets dat je niet bevalt. Je kunt daarbij denken, in een heel ernstig geval, aan de dood aangespoelde kleuter. Je kunt denken aan oud en nieuw in Keulen. Maar je ziet het evenzogoed opduiken als de trein weer eens niet rijdt. Gemakzuchtig moralisme gaat van hoog naar laag, van groot naar klein, van links naar rechts. Het is overal en altijd aanwezig -al was het maar, en misschien vooral: omdat het kan.
Gemakzuchtig moralisme zien we ook in de vorm van mateloze steunbetuigingen aan de goede zaak. Denk aan de mensen die meelopen in stille tochten voor slachtoffers –vaak zonder dat ze slachtoffer of toedracht kennen. Of denk aan de rechtschapenheid, die met kruiwagens vol werd uitgestort, nadat een homofobe DJ was geweigerd op een dancefestival.
Gezien de nietsontziende reacties lijkt het er op dat menig zondebok daarbij gebrandmerkt wordt voor het leven. Maar het voordeel van deze tijd is dat er de volgende dag alweer een nieuw schandaaltje licht te broeien, dat alleen maar ontstoken hoeft te worden. Het nieuwe schandaal brandt daarna een dag voluit, waarna we de volgende ochtend hooguit smeulende resten zien. We gaan over tot de orde van de nieuwe dag, op weg naar een nieuw schandaaltje. Het lijkt intussen een eeuwigheid geleden dat een essay van Paul Scheffer maandenlang het publieke debat kon beheersen. Nu begeven we ons ‘s avonds bekaf naar bed, in de wetenschap van alweer een hele dag drukte –drukte om zoveel, dat uiteindelijk alleen nog het afgestompte niks nog resteert. .
De Tilburgse hoogleraar Rob Riemen ging hier onlangs tegen tekeer. Hij ziet een woekerend meningencircus. Hij ziet een klimaat, waarin alle macht aan de opiniemakers is, maar de echte denkers het nakijken hebben. De meeste opinieleiders zitten inderdaad dagelijks in een wachttoren die uitkijkt op hun eigen morele landgoed. Elke stoute haas wordt zondermeer overhoop geschoten. In hun columns doen ze daarvan vervolgens met veel misbaar verslag. Vooral alles wat uitsteekt en opvalt wordt zondermeer de maat wordt genomen. Op hoge bomen wordt gericht geschoten en klein onkruid wordt met sproeigif bestreden.
De ondertoon daarbij is dat kennelijk iedereen onfeilbaar zijn. Er is geen oog voor de menselijke maat, laat staan voor het menselijk tekort. Terwijl die toch juist onze samenleving maken tot wat zij is, elke dag weer. In een onfeilbare samenleving is er ook geen politiek en geen journalistiek nodig, omdat er geen misverstanden zijn. In plaats daarvan is het nu sport om mensen klem te zetten, wat met dank aan het internet steeds makkelijker is geworden. Denk aan de journalist die vijf jaar geleden nog links was, die nu rechtse standpunten inneemt en die dan daarop weer genadeloos kan worden afgerekend. Gemakzuchtig moralisme heeft dus een spijtige schaduwkant
Iedereen die het een beetje op zich in laat werken, weet dat de waarheid ongemakkelijk is en vaak in grijstinten wordt opgetekend. De waarheid is wel de makkelijkste prooi voor het gemakzuchtig moralisme. Het leidt wel tot discussies, maar niet tot vruchtbare discussies -eerder tot loopgravenoorlogen, waarbij de betrokkenen zich steeds dieper verschansen.
Hoe om te gaan met die ongemakkelijke waarheid? Het liefst natuurlijk, met spel. Dat is aan maar weinigen voorbehouden, zeker als dat voorbij gaat aan de verborgen camera, voorbij aan de cabaretteske satire, voorbij aan de valkuil van de uitlokking.
De schrijver A.H.J. Dautzenberg is zo’n uitzondering. Hij weet telkens weer het ongemak in de onze samenleving bloot te leggen, op een wijze die onnavolgbaar, onvergelijkbaar en stoutmoedig is. Dautzenberg wordt niet gedreven door de wens te vleien. Hij doet niet aan gemakzuchtig moralisme. Hij weet als de ware schrijver het menselijk tekort op waarde te schatten –een kwaliteit die binnen de journalistiek zelf nauwelijks voorkomt, en waarvoor ook steeds minder ruimte lijkt te zijn. Bovendien maakt hij ons aan het lachen, vaak hard aan het lachen. Anton Dautzenberg weet het maatschappelijk debat op scherp te zetten, en wel op zo’n manier dat dit leidt tot vruchtbare discussies. Het debat over pedofilie, journalistieke integriteit, naastenliefde en sterrendom kreeg dankzij Dautzenberg een ongekende injectie. Achter zijn vaak radicale en provocatieve acties steekt een doordacht moreel raamwerk, waarbij zijn stellingname de ultieme consequentie van een al even ultieme integriteit blijkt te zijn.
De waarheid is vanouds ongemakkelijk, maar mag bij Anton Dautzenberg in goede handen heten –toen, nu, en hopenlijk nog heel lang. De Peter Bruyn Penning 2016, ontworpen door WORM’s vaste ontwerper Thijs Kelder, gaat dan ook naar Anton Dautzenberg voor zijn gehele oeuvre. Daarbij wordt Anton Dautzenberg erelaureaat van de WPU, de Worm Parallel University.
(Tekst: Jan Hiddink / WORM, vrijdag 8 januari 2016)
Dankwoord A.H.J. Dautzenberg:
Beste aanwezigen, beste Peter Bruyn,
Leeg en gehuldigd
kwam hij thuis
vermenigvuldigd
tot een muis
Adriaan Roland Holst schreef dit relativerende kwatrijn, hij noemde het Kroonjaar, nadát hij alle denkbare literaire prijzen en ridderordes had ontvangen. Het lijkt een poging van de dichter om hiermee zijn ijdelheid te verdoezelen, misschien zelfs wel te bezweren, maar in feite hoogt hij het podium waarop hij staat nog een beetje op.
Ik interpreteer het kwatrijn als een waarschuwing. Prijzen kunnen de angel uit het werk halen. De schrijver raakt gecorrumpeerd, laat zijn oren naar het grote publiek hangen, maakt zijn meters alleen nog maar in het winkelcentrum, voelt vervolgens nattigheid en beroept zich uiteindelijk op overmacht, op de loop der dingen, zodat hij elke ochtend in de spiegel kan kijken zonder dat dit tot al te grote walging leidt. Roland Holst werd gaandeweg zijn gelauwerde carrière hofdichter van het Oranje-huis. Nou, dan weet je het wel.
Leeg en gehuldigd
kwam hij thuis
vermenigvuldigd
tot een muis
De Peter Bruyn Penning kan ik echter met een gerust hart accepteren. De prijs bekroont onafhankelijkheid en is vooral ook een aanmoediging om ook onafhankelijk te blíjven. Ik verwacht dus niet dat ik, zoals gebruikelijk bij schrijvers die een culturele prijs hebben ontvangen, wordt uitgenodigd voor een lunch op paleis Noordeinde. Is dat wel het geval, dan stel ik voor de prijs op staande voet te liquideren.
Toch wil ik me niet onderdompelen in valse bescheidenheid. Toen Jan Hiddink me mailde en vroeg of ik de prijs wilde accepteren, schrok ik toch enigszins van zijn bewoording. Ik citeer:
‘Wij van WORM willen samen met Gonzo Circus jou graag de Peter Bruyn Penning uitreiken – syntactisch en stilistisch niet helemaal geslaagd, het begin van deze zin, maar het gaat mij om het vervolg – een prijs voor onafhankelijke schrijvers die wars van commercie en waan van de dag ter zake doende stukken publiceren.’ Einde citaat.
Ik ben helemaal niet wars van commercie! De nodige schrijvers die ik bewonder en die mij inspireerden waren onafhankelijk én commercieel succesvol. Ze schopten tegen de nodige heilige huisjes, ageerden tegen alles en iedereen en toch behoorden ze tot de bestverkopende auteurs van hun tijd. Anomie werd beloond, anarchie hoorde bij het schrijverschap. Een schrijver zonder controverse was geen schrijver. Punt.
Tijden veranderen. Komrij, Reve en Hermans worden nauwelijks nog gelezen. En enfant terrible is tegenwoordig geen aanprijzing meer, maar een banvloek, een commercieel doodvonnis. Het Opschonend Realisme duldt geen dwarsliggers, het leven moet geobjectiveerd worden, moet zich afspelen binnen een door rood-wit-blauwe vlaggetjes afgebakende moraal. En ‘de schrijver’ houdt zich gelukkig keurig aan die mores.
Maar… het tij lijkt te keren nu de Peter Bruyn Penning ook het literaire landschap bezielt.
En ik bedoel dat minder ironisch dan het wellicht klinkt. Ik zie de toekenning als een oproep, aan mij en mijn collega’s, om vooral ook vuur toe te laten in ons werk. Vuur kan verwarmen. Vuur kan vernietigen. Vuur kan reinigen. En uit de asresten kunnen vervolgens de nodige feniksen herrijzen. En dat alles dankzij de Peter Bruyn Penning. Dank dus voor de toekenning.
Dank ook aan de media die mijn werk publiceerden, in het bijzonder uitgeverij Atlas Contact.
Ik sluit af met een kwatrijn, vrij naar Adriaan Roland Holst:
Leeg en geladen
kwam hij thuis
vermenigvuldigd
tot een luis